Met zijn penseel zet de kunstenaar een symbool neer dat voor iedereen iets anders betekent, maar dezelfde functie heeft: de fantasie te prikkelen. Zo creëren verhalen een droom-wereld die er voor eenieder anders uit ziet en anders voelt. Door taal te gebruiken om beelden en gevoelens te beschrijven gun je iedere lezer zijn eigen droom. Dat is wat verhalen voor
mij al van jongs af aan zijn: voeding voor dromen. Dromen die het leven zin geven. En wat kan de zin van het leven anders zijn, dan je leven zin te geven?
Labels
Laatste berichten
Erfrecht
Korte verhalen - maandag 31 januari 2011
Toen ik het staafje blauw zag kleuren, wist ik het meteen: dit is niet mijn kind. Ik schonk een kop koffie in en nam plaats achter mijn computer om een huisarts in het zuiden van de stad te zoeken.
Ik woonde al zeker vijf jaar in mijn appartementje in de Kerkstraat, maar had nog nooit de moeite genomen om een nieuwe huisarts te zoeken. Ik had er gewoon nog geen nodig gehad. Ik heb van kinds af aan een sterk gestel gehad. Als ik in de winter met mijn moeder boodschappen ging doen, dan bleef ze altijd even staan voor de huizen waar het naar kippensoep rook. Vol verlangen keek ze dan door het keukenraam naar de vrouw die druk in de weer was met thermometers en kinderparacetamol. Vervolgens keek ze vertwijfeld naar mijn vlekkeloos witte winterjasje, maar ze kon zich er nooit toe brengen om de rits expres een klein stukje open te laten. Als we van zo’n trip thuis kwamen, dan werden de hoestdrankjes en neussprays die hun uiterste houdbaarheidsdatum hadden overschreden met een zucht door de gootsteen gespoeld.
Er zat een huisarts in de Schoolstraat, op nog geen tien minuten lopen. Een fiets had ik niet meer, die was gestolen, waarschijnlijk door een van de junks die in en rond de portiek van mijn flatgebouw rondhingen. Ik stapte de drie treden van het voorportaal af. Het had nog niet gesneeuwd. De grijze gebouwen staken sterk af tegen de blauwe winterlucht. Het zuiden van de stad was een industrieel gebied. Het was er niet mooi of leuk, maar wel goedkoop en ver verwijderd van mijn ouderlijk huis. Last van de kou had ik niet. Het was lang geleden dat ik het voor het laatst koud had gehad. In mijn vaders werkkamer was het koud. Dan kon hij zich beter concentreren, zei mijn moeder altijd. Ik was benieuwd naar waar hij zich dan zo hard op moest concentreren, maar ik mocht niet gaan kijken, want dan zou ik hem storen. Het enige wat ze er zelf over prijs wilde geven, was dat hij hard moest werken om centjes te verdienen, zodat wij boodschappen konden doen. Samen. Zodat ze mij naar zwemles kon brengen, gezellig met z’n tweetjes in de auto – het zwembad om de hoek was niet goed genoeg, voor mij alleen het beste van het beste en dat zich dat dan twintig kilometer verderop bleek te bevinden, zodat we twee keer per week een uur moesten rijden, het zij zo. Zodat ze een keyboard voor mij kon kopen, waar ze mij dan op kon leren spelen, twee uur per dag, want ik bleek weinig talent te bezitten. De pogingen van mijn moeder’s kant om een band met mij te creeëren kostten blijkbaar zoveel geld dat mijn vader geen tijd had om überhaupt enige aandacht aan zijn nageslacht te besteden.
De huisarts heette dokter Van Bovenkerken. Toen ik hem de situatie had uitgelegd, zette hij zijn bril af, hij keek me aan met doordringend blauwe ogen en zei: “Weet je wel wat er allemaal komt kijken bij een adoptie?” Dat wist ik blijkbaar niet, anders zou hij het niet vragen. Een rechter zou moeten beslissen of ik mijn kind zou mogen afstaan, of dat wel het beste zou zijn voor het kind. Dat zat wel goed dan, want ik dacht alleen maar aan het welzijn van het groeisel in mijn buik. Ik wist uit eerste hand dat het krijgen van een kind je nog geen moeder maakt. Nee, ik wist niet dat er een rechtszaak bij zou komen kijken, maar als dat betekende dat dit kind een echte moeder zou krijgen, dan moest dat maar. Wat er ook allemaal bij kwam kijken, ik zou het wel doorstaan. Later zou blijken dat zelfs Van Bovenkerken niet wist wat er allemaal bij kwam kijken in mijn geval.
Die ochtend liet ik de afwas staan, de halve fles wijn die ik nog in de koelkast had staan, had ik pontificaal midden op de tafel geplaatst en ik haalde wat smerig ondergoed uit de wasmand dat ik subtiel over het appartement verspreidde. Niet dat ik dacht dat dat nog echt nodig zou zijn. Ik wist immers niet eens wie de vader van het embryo was en het deed er ook niet toe welke barkruk aan de bar van café Dolle Mien hij tot de zijne had bestempeld, hij was hoe dan ook een lul. Ik hoopte dat er van dat bundeltje cellen in mijn buik niet te veel van hem zouden zijn. De bezitters van de barkrukken in café Dolle Mien waren stuk voor stuk hetzelfde; ’s avonds waren ze ontzettend lief en ’s ochtends waren ze in geen velden of wegen meer te bekennen. Ja, ik ging niet vaak alleen naar bed, maar ik werd wel altijd alleen wakker. Mijn genen gunde ik het dus eigenlijk ook niet. Maar hoe donker het er genetischerwijze dan ook uit mocht zien voor het wezen dat in mij groeide, ik was niet van plan om het zijn bestaansrecht te ontnemen, onder wat voor klote omstandigheden het dit ook had verkregen. En bovendien, als ik een kind heb dat niet van mij is, dan is er dus ergens een moeder zonder kind. Ik kon haar dat kind toch niet ontnemen? Die moeder heeft recht op haar kind, en dit kind heeft recht op een moeder.
De zaak leek mij rechttoe rechtaan. Ik had mij voorgenomen om binnen de muren van de rechtszaal consequent met ‘dat ding’ te verwijzen naar de inhoud van mijn baarmoeder. Ik had me daar vooraf netjes voor verontschuldigd door het uit te leggen dat het voor zijn eigen bestwil was. Ik moest de rechter laten zien dat ik geen geschikte moeder zou zijn, anders kwam ik niet voor adoptie in aanmerking. Ik wist wel dat het me nog niet kon horen, het had immers nog geen oren, ik voelde simpelweg voor mezelf de noodzaak om de situatie uit te leggen.
Deskundige na deskundige werd naar voren geroepen om mijn woonsituatie, werksituatie en gezondheid te beoordelen. Vreemd genoeg bleef de weegschaal aardig in balans. Totdat ik steun kreeg uit onverwachte hoek, in de vorm van de laatste deskundige, dokter Van Bovenkerken. Hij had zijn twijfels omtrent mijn volledige begrip van de situatie. Ik had het idee dat er iets langs me heen ging. Het was bijna alsof ik Van Bovenkerken een knipoog zag uitwisselen met de rechter. Ook uitte hij grote zorgen omtrent mijn mentale gezondheid, hij vond dat die onderzocht moest worden, voordat we konden concluderen of ik een geschikte moeder zou kunnen zijn. Van Bovenkerken had iets ontdekt. Hij had mijn dossier bestudeerd en hij had iets gevonden dat mij zou helpen om deze rechtszaak te winnen, om mij ongeschikt te laten verklaren. Ik merkte dat ik over mijn inmiddels aardig opgezwollen buik aan het aaien was. Ik wist dat het onzin was, maar toch hoopte ik dat de ongeborene mijn gedachten kon lezen: alles komt goed. Ik wisselde een veelbetekenende blik met Van Bovenkerken. Met een onderdrukte glimlach stemde ik in met een psychologisch onderzoek.
De psycholoog stelde zich voor als Maya Blijdeveld, of ik haar alsjeblieft ‘je’ en Maya wilde noemen. Ze vroeg naar mijn woonsituatie, werksituatie en gezondheid. Enigszins verbaasd vroeg ze me een uur later waarom ik dit kind wilde afstaan. Ik legde haar uit hoe ik diep van binnen wist dat dit niet mijn kind was. Maya wilde graag samen met mij onderzoeken waar dat gevoel vandaan kwam. Het ergerde me dat ze het een gevoel noemde, maar ik wilde het onderzoek niet hinderen. Voorzichtig probeerde ik mijn redenering uit de doeken te doen. “Je kan wel een kind krijgen, maar dat maakt je nog geen moeder”, zei ik. Mompelend voegde ik er aan toe: “Misschien is het erfelijk, mijn moeder heeft er ook last van gehad.” “Aha!”, riep Maya uit, “Dat is interessant!” Ze wou graag ‘inzoomen’ op mijn eerste herinnering.
Ik telde in gedachten terug van 10 naar 0. Ik zag de cijfers voor me. De drie, twee halve cirkeltjes op elkaar gestapeld, was fel rood gekleurd. De twee, met zijn ronding en scherpe hoek, had in mijn gedachten de kleur geel gekregen. De één, eigenlijk gewoon een blauwe streep, vervaagde om plaats te maken voor een groen gekleurde nul die fel afstak tegen de hemelsblauwe achtergrond. Ik hoor het knerpen van het grind onder de banden van de auto. Het is een warme dag. Vanaf mijn positie in het kinderzitje op de passagiersstoel zie ik twee vormen op de auto aflopen. De zon is fel. Ik kan ze niet goed zien, maar het lijkt wel alsof ze heel uitbundig zwaaien. Zonder iets te zeggen stapt de man naast me uit en hij loopt om de auto heen naar de twee figuren toe. Hij geeft ze een hand. Vervolgens draait hij zich om. Ik zie zijn gezicht verschijnen in het raam van het portier. Er is iets vreemds aan de hand. Hij heeft zojuist een grote glimlach op zijn gezicht getekend. Onwillekeurig begin ik te lachen zoals alleen jonge kinderen dat kunnen: zich nog onbewust van het feit dat lachen een zonde kan zijn. De man opent het portier, geroutineerd maakt hij de riemen los die mij aan het kinderzitje gebonden houden en hij tilt me uit de auto. Heel even zweef ik door de lucht, maar dan grijpen twee warme handen me stevig vast. De linkerarm ondersteunt me, terwijl de rechterarm me dicht tegen haar borst aan drukt. Een derde, veel grotere hand aait me voorzichtig over mijn bol. Ik begin weer te lachen. De man en de vrouw lachen uitbundig mee. Ik heb ze daarna nooit meer horen lachen, mijn vader en mijn moeder. Ik was niet hun kind.