Je winkelwagen is momenteel leeg!
What’s up 30
•
Het is zo ver, mijn laatste tentamen is achter de rug. Vanaf nu wordt er blindelings op vertrouwd dat ik dat wat ik zou moeten bestuderen en begrijpen ook daadwerkelijk bestudeer en begrijp; ik mag gaan afstuderen. Daar krijg ik negen maanden voor. Als ik het niet binnen negen maanden afrond, moet ik opnieuw beginnen (nieuwe regeling master CSE). Dat lijkt heel wat. Ervaringsdeskundigen vertellen echter een ander verhaal. Voordat je je onderzoeksvraag dusdanig hebt ingeperkt dat je die binnen negen maanden kan beantwoorden, ben je al snel een maand verder. Het schijnt ook dat je jezelf een keer moet tegenkomen tijdens het afstuderen. Als je dat van te voren weet, dan zorg je toch dat je wat te drinken in huis hebt. Nu weet ik natuurlijk nog niet hoe lang ik zal blijven hangen, maar mezelf kennende zal dat wel weer veel te lang zijn. Tel hier de dagen bij op dat je met een flinke kater stug blijft volhouden dat je nog wel wat nuttigs kan doen, de ietwat overdreven lange koffiepauzes (tegen RSI), een Mexicaans griepje en een exponentiële groei in de benodigde tijd voor wijzigingen in je verslag, dan kom ik tot de conclusie dat dat wel een erg premature bevalling gaat worden. Moet ik na deze korte kennismaking met onderzoek gaan hunkeren naar meer? Moet ik in zo’n korte periode een soort moederinstinct ontwikkelen voor mijn onderontwikkelde couveuseonderzoeksverslag? Toch brengt zo’n opleiding waarin je zo weinig onderzoekservaring op doet, één voordeel met zich mee: ik heb wel genoeg projectervaring opgedaan om te weten dat ik mijn droombaan niet in het bedrijfsleven ga vinden. Ach, misschien bestaat er wel zo iets als afstudeerhormonen en ontwikkel ik dat onderzoekersinstinct in no-time.
Deze column is gepubliceerd in de rubriek What’s up van het universiteitsblad Cursor van de Technische Universiteit Eindhoven in jaargang 52, op donderdag 12 november 2009. Zie www.tue.nl/cursor
•
Geef een reactie