Home / columns-ai / Mens versus machine

Mens versus machine

•

vrijdag 10 september 2010

Uit films als Artificial Intelligence en I robot weten we dat intelligente machines behoorlijk eng kunnen zijn. Intelligentie is immers ‘ons’ ding. In een tijd waarin steeds minder mensen het bestaan van een God accepteren, is het toch fijn om nog iets ondergrondelijks te hebben. Iets dat we niet geheel kunnen verklaren. Iets dat we niet kunnen namaken zonder een eicel, een zaadcel, een baarmoeder en bij voorkeur ook liefde. Artificial Intelligence klinkt nog steeds futuristisch, maar het is ondertussen wel een volwaardige universitaire studie. Onderzoekers zijn volop bezig met het doorgronden van het ondoorgrondelijke. We komen steeds meer te weten over hoe ons brein werkt en onderzoekers in Artificial Intelligence proberen met die kennis slimme apparaten te ontwikkelen.

Eng? Of handig? Als een robot straks hetzelfde kan als een mens, wat is dan nog de zin van ons leven? Of krijgen we juist meer zin in het leven als we alle rotklusjes kunnen afschuiven op machines, als computerspellen realistischer en realistischer worden, als alle informatie ter wereld overal en altijd beschikbaar is, als we altijd en overal een vriend bij ons hebben die met ons lacht en met ons huilt, als we misschien wel eeuwig kunnen verderleven als robot wanneer ons lichaam het voor gezien houdt? Tja, nu klinkt het toch weer meer als toekomstmuziek. Maar die muziek wordt wel steeds luider en duidelijker. Nu is het moment om na te denken over de mogelijkheden en hun gevolgen. Wat kunnen we doen? Wat mogen we doen? Wat willen we doen? Zullen we ooit in staat zijn om een mens te creeëren zonder eicel, zaadcel, baarmoeder en liefde? Kunnen we een machine emoties laten ervaren? Kunnen we een apparaat creativiteit geven? Kan een robot echt intelligent zijn?  

In 1980 bedacht filosoof John Searle een gedachtenexperiment om aan te tonen dat een robot die intelligent gedrag vertoont niet noodzakelijk intelligentie hoeft te bezitten. Dit gedachtenexperiment, dat hij het Chinese kamer argument noemde, gaat als volgt. Stelt u zich voor dat u zich in een afgesloten kamer bevindt. Via een gleuf in de muur ontvangt u vellen papier waar Chinese tekens op staan. U spreekt zelf geen Chinees, maar op de tafel voor u ligt een boek waarin in het Nederlands staat uitgelegd hoe u op de tekens moet reageren: voor elke Chinese boodschap die u kunt ontvangen staat uitgelegd welke tekens u op papier moet zetten. Dat papier geeft u door de gleuf weer door naar buiten, waar het wordt ontvangen door een vloeiend Chinees sprekend persoon. Blijkbaar heeft deze persoon u in het Chinees vragen gesteld en u hebt in het Chinees geantwoord. De Chinees sprekende persoon denkt waarschijnlijk dat u zijn vragen begrepen hebt, dat u er over na heeft gedacht en dat u vervolgens een antwoord hebt bedacht, terwijl wat u werkelijk heeft gedaan vergelijkbaar is met wat een computer doet; u heeft een set instructies uitgevoerd waarmee u zonder de vraag te begrijpen een antwoord heeft kunnen construeren. 

Dit gedachtenexperiment lijkt toch hoop te geven dat wij niet vervangbaar zijn, dat er voorlopig toch nog iets ondoorgrondelijks over blijft. We moeten kritisch blijven kijken naar wat we al bereikt hebben en naast al die harde wetenschappelijke resultaten, de ethische en filosofische aspecten niet vergeten. Op deze plek zal ik daarom maandelijks schrijven over de mogelijkheden, maar ook de valkuilen van huidig en toekomstig onderzoek binnen Artificial Intelligence.

•

Comments

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *